Halverwege zijn leven bevond Cor de Groot zich op het toppunt van zijn carrière: de Philips-catalogus vermeldde in 1953 talloze opnamen door de pianist van werken van Chopin, Albeniz, De Falla en pianoconcerten van Liszt, Morton Gould en Beethoven, alle drie met dirigent Willem van Otterloo. Otto Ketting omschreef (in het booklet bij de cd-box Willem van Otterloo – the original recordings 1951-1966, waarin de pianoconcerten nr. 1 en 2 van Rachmaninov en Beethovens derde) hun gedeelde muzikale opvatting: ‘verstandelijk maar niet emotieloos, uitgaan van de partituur en analytisch, geen toeters en bellen. Daarnaast was De Groot evenals Van Otterloo componist en zijn zicht op de grote vorm blijft steeds aanwezig’. Ketting noemt De Groot ‘de meest prominente pianist van zijn generatie’ (vermoedelijk dacht hij daar ‘Nederlandse’ bij). Tussen 1937 en 1959 was hij 71 keer solist bij het Concertgebouworkest, o.a. in 1942, toen hij o.l.v. Paul van Kempen zijn eigen pianoconcert in Fis gr.t. uitvoerde. Hij had het al tien jaar eerder voltooid, en opgedragen aan zijn leermeester aan het Amsterdams Conservatorium, Ulfert Schults. (Een kopie van het handschrift is op deze site te vinden) . Op de laatste pagina’s heeft De Groot genoteerd welke uitvoeringen er van dit werk zijn gevolgd.)

Lees verder op de Mudako-blog