• Sander van Walsum

Wat bood de radio tijdens de Duitse bezetting? Odes aan het platteland, winterfanfares, lenteklanken en liedjes over ‘die uitgekookte, gaargestookte, vette Jodenman’. De componist kwam er nog mee weg ook.

Op woensdag 15 mei 1940 was Hilversum een bezette stad (of een bezet dorp – daarover lopen de meningen uiteen). In het kielzog van de Wehrmacht maakte de 'Propaganda Kompanie' er haar opwachting: een legeronderdeel dat erop moest toezien dat kranten en omroepen in de bezette landen vriendelijk over nazi-Duitsland berichtten. Om de Nederlandse ether in nationaal-socialistische zin te kleuren, had de compagnie enkele duizenden grammofoonplaten meegenomen met muziek waaraan de Duitsers al sinds 1933 waren blootgesteld. 'Waar is de studio?', vroeg Sonderführer Freudenberg een politieman die op de Emmastraat het verkeer regelde. Die verwees hem naar de AVRO aan de 's-Gravelandseweg, de omroep met de grootste en de modernste studio van dat moment. Daar werd Freudenberg al opgewacht door studiochef Capelle, die een rondleiding door het ongehavende complex verzorgde.

Van het radio-aanbod in bezettingstijd zijn betrekkelijk weinig geluidsopnamen behouden gebleven. Maar het archief met de bladmuziek die sinds 1925 (het geboortejaar van de meeste omroepen) is aangeschaft, is nog vrijwel compleet – en sinds kort ook digitaal te raadplegen. De stukken uit de jaren 1940-'45 geven een goede indruk van het proces van aanpassing dat zich voltrok vanaf het moment waarop Sonderführer Freudenberg hoffelijk werd ontvangen bij de AVRO-studio. Per onmiddellijk werden Mahler, Mendelssohn en andere Joodse componisten uit de programmering geschrapt. Veel aandrang van Duitse zijde was daarvoor overigens niet nodig: de omroepen wilden – net als de spreekwoordelijke burgemeesters in oorlogstijd – de nieuwe machthebbers best ter wille zijn om nog enigszins baas in eigen huis te blijven.

De Hilversumse omroepen (AVRO, NCRV, VARA , KRO en – in de marge – VPRO) wilden ook niets met elkaar te maken hebben, zegt Jan Jaap Kassies, collectiespecialist van de Stichting Omroep Muziek. Elke omroep had eigen ensembles en orkesten – wel honderd bij elkaar. Die voerden in eigen opdracht vervaardigde composities uit, of vertolkten klassieke symfonieën in een gereduceerde bezetting. 'De studio's waren te klein om een volledig symfonieorkest te herbergen. Dus kwamen er speciale arrangementen waarbij twee in plaats van vier hoorns werden gebruikt.' Van enige samenwerking of een gezamenlijk gebruik van faciliteiten was geen sprake.

In hoorspelen, revues en lichte muziek gaven de omroepen voor de oorlog uitdrukking aan hun identiteit: De Bonte Dinsdagavondtrein, het orkest van Kovacs Lajos (de artiestennaam van Louis Schmidt) en het kinderkoor van Jacob Hamel waren van de AVRO, de Ramblers en Ome Keesje vertolkten het VARA-geluid. 'Veel musici wisselden moeiteloos van klassieke naar lichte muziek', zegt Kassies. 'Of van het ene naar het andere blaasinstrument. Er waren ook grensoverschrijdende bewegingen, in beide richtingen, tussen de grote symfonieorkesten en de omroeporkesten.'

Bij de omroepen waren in 1940 enkele tientallen Joden werkzaam. Die werden, kort na het begin van de bezetting, allemaal ontslagen. Daarbij zou AVRO-directeur Willem Vogt de instructie van de Duitsers niet hebben afgewacht, schreef Dick Verkijk in zijn boek Radio Hilversum 1940-1945. Loe de Jong en mediahistoricus Huub Wijfjes oordeelden milder over Vogt. Maar de machtigste omroepbaas heeft zijn Joodse coryfeeën in elk geval niet kunnen behoeden voor ontslag, en evenmin voor de dood. De fameuze sportverslaggever Han Hollander en dirigent Jacob Hamel werden in Sobibor vermoord. Pianist Dolf Karelsen, een van de huiscomponisten van de AVRO, stierf in 1944 'ergens in Polen'.

Eens_komt_de_kans_Intro

Eens komt de kans van Dolf Karelsen en Peggy van Kerckhoven

In het voorjaar van 1940 had Karelsen nog de radio-operette Eens komt de kans gecomponeerd: een opgewekt verhaal over hoe mensen uiteindelijk voor hun geduld en ijver met levensgeluk zullen worden beloond. Het zou in de meidagen worden uitgezonden – ware het niet dat de programmering ernstig door de Duitse inval werd ontregeld. In 1958 zou het stuk alsnog worden uitgevoerd door het AVRO-orkest De Zaaiers en het Klein Radiokoor onder leiding van Jos Cleber. Een ander werk van Karelsen, de in 1941 gecomponeerde Victorie Marsch, beleefde ook pas na de bevrijding zijn première – tijdens het eerste concert van het Metropole Orkest (in november 1945) onder leiding van Dolf van der Linden. Diens voornaam was eigenlijk David, maar hij was zichzelf Dolf gaan noemen – als eerbetoon aan Karelsen.

Onder Duitse invloed werd de radio-programmering er niet spannender op. Er kwam meer Duits repertoire en Nederlandse volksmuziek (of wat daar voor moest doorgaan). Het Engelstalige repertoire verdween, net als alles wat ook maar een beetje riekte naar jazz – 'negermuziek', volgens de nieuwe machthebbers. In maart 1941 kreeg de 'gelijkschakeling' ook in logistieke zin gestalte: de omroepen werden gefuseerd tot De Nederlandsche Omroep, die zetelde in het hoofdgebouw van de AVRO. 'De Duitsers vonden het maar onzin dat elke omroep zijn eigen Brahmsvertolking had', zegt Kassies. 'Eerder waren ze al luistergeld gaan innen. Beide maatregelen hadden wel een zekere logica.'

Het radiovertier werd braver. 'Veel bloemetjes en bijtjes, odes aan het plattelandsleven, winterfanfares, lenteklanken en iets te veel uitgesponnen grappen over ongevaarlijke onderwerpen. Een tijdloze onoriginaliteit, zou je kunnen zeggen.' De Nederlandsche Omroep bood, met andere woorden, meer escapisme en huiselijkheid dan onverdunde nazipropaganda. Wat niet wil zeggen dat de programmering daarvan verschoond bleef. NSB-propagandist Max Blokzijl prees de 'Nieuwe Orde' aan in zijn radiopraatjes. De ooit vuurrode dichter Martien Beversluis – afkomstig van de VARA – voorzag de omroep van ronkende teksten over volkseenheid en de arbeidende mens achter de ploeg. Louis Schmidt, dirigent van een van de beste vooroorlogse orkesten, stelde zijn talenten in dienst van het nationaal-socialisme. Tekstschrijver Jacques van Tol, die voor de oorlog vruchtbaar had samengewerkt met de Joodse zanger Louis Davids (1883-1939), schreef teksten voor het nazi-gezinde Zondagmiddagcabaret van 'Paulus de Ruiter', een van zijn vele pseudoniemen.

Drieklank_van_de_arbeid_Beversluis_Ruygrok

Partituur van 'Drieklank van den Arbeid' van Martien Beversluis en Leo Ruygrok (1942).

Van Tol was een alleskunner en een rasopportunist met een dienstbare houding tegenover iedere opdrachtgever – ongeacht diens gezindheid. 'Je schoof er een bankbiljet in, en binnen een dag schoof er een klassieker uit', schreef journalist Martin van Amerongen over hem. 'Voor de VARA grapte hij links. Voor de AVRO grapte hij rechts.' En voor het voornoemde Zondagmiddagcabaret schreef hij een antisemitische variant van zijn door Louis Davids in 1929 gezongen hit De kleine man: 'De Jodenman, de dikke Jodenman, die uitgekookte, gaargestookte, vette Jodenman.' Het 'komische duo' Keuvel en Klessebes dreef betrekkelijk goedmoedig de spot met 'goede vaderlanders' die van elk onheil de NSB de schuld gaven.

Tezelfdertijd vertolkte Van Tol het verlangen naar betere tijden met zijn melancholische lied Als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan. Toen de krijgskansen ten nadele van nazi-Duitsland waren gekeerd, brak hij met de NSB en nam hij Joodse onderduikers op. Na de oorlog werd Van Tol weliswaar een beroepsverbod opgelegd, maar dat werd door de talrijke afnemers van zijn liedjes genegeerd – zij het dat ze zijn naam wijselijk onvermeld lieten. 'Compleet cabaret bedrijvend Nederland stond met bestellingen bij hem op de stoep', schreef Martin van Amerongen.

Met zijn ongeëvenaarde aanpassingsvermogen en zijn onmiskenbare talent wist Van Tol het vege lijf – en uiteindelijk zelfs zijn reputatie – te redden. Het duo Keuvel en Klessebes – Ceesje Speenhoff en Piet Rienks – dat door hem van teksten was voorzien, werd daarentegen gestraft met een levenslang optreedverbod. Ook Louis Schmidt en Martien Beversluis mochten hun beroep niet meer uitoefenen. Max Blokzijl, de man van de nazi-gezinde radiopraatjes, werd (in september 1945) zelfs ter dood veroordeeld. Hij was de eerste collaborateur bij wie dit vonnis ook metterdaad werd voltrokken. Op dat moment voorzag Jacques van Tol, met zijn 'feilloos gevoel voor ritme en rijm' De Bonte Dinsdagavondtrein allang weer van snedige teksten.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Volkskrant van 30 april 2020.


Extra:
Een selectie van relevante opnamen uit deze periode is door Maarten Eilander verzameld op de cd-box Ongehoord 1940-1945 – amusement en propaganda tijdens de bezetting (Favorite 2-23003).